Het verschil tussen Mode 1, Mode 2, Mode 3 en Mode 4 laden zit in het niveau van communicatie en veiligheid tussen de elektrische auto, de laadkabel en de stroombron – en in het type stroom: wisselstroom (AC) of gelijkstroom (DC). Hoe hoger de modus, hoe slimmer en veiliger het laden.
Mode 1 laden is verouderd en wordt nauwelijks nog gebruikt. Het gaat om een simpele kabel die rechtstreeks in een stopcontact gaat, zonder controle of bescherming. De kans op oververhitting en kortsluiting is groot. Deze methode is in veel landen verboden.
Mode 2 laden gebruikt een kabel met ingebouwde veiligheidsmodule (IC-CPD) die de temperatuur en aardlek controleert. Dit maakt het veiliger dan Mode 1, maar beperkt het laadvermogen tot ca. 10–13 A. Praktisch voor incidenteel thuisladen, maar niet voor dagelijks gebruik.
Mode 3 laden is de standaard manier van AC-laden via een laadpaal of wallbox. Hierbij is volledige communicatie tussen auto en laadpunt mogelijk, met een hoger vermogen (tot 32 of 63 A). Type 2 wordt het meest gebruikt in Europa. Volledige veiligheid en betrouwbaarheid zijn inbegrepen.
Mode 4 laden is snelladen met gelijkstroom (DC), waarbij de stroomomzetting buiten de auto plaatsvindt. Denk aan CCS- of CHAdeMO-stekkers en laadvermogens tot 350 kW. Ideaal voor onderweg of professioneel gebruik, met continue monitoring en communicatie.
Samengevat: Mode 1 en 2 zijn eenvoudige AC-oplossingen voor thuis. Mode 3 is de standaard voor veilig en snel AC-laden. Mode 4 is geschikt voor ultrasnel DC-laden met maximale prestaties.